Door de zon die in mijn gezicht prikt, kom ik weer bij zinnen. Een paar seconden is er geen besef, ik kijk naar de toppen van de bomen, die heen en weer wuiven tegen de strakblauwe achtergrond. Dan komt het in een schok bij me terug: het feest, de ontmoeting, zijn mosgroene ogen, de verleiding, het bos. Ik probeer overeind te komen maar kan me amper bewegen. Al mijn ledematen zijn stijf. Na wat wiebelen kan ik overeind komen en voel ik het bloed weer in mijn ledematen stromen. Hoelang heb ik hier gelegen? De mist in mijn hoofd begint op te trekken. Ik kijk om me heen en vraag me af waar ik precies ben, en waar is Sam. Hij was veruit de aantrekkelijkste man van het feest. En dan herinner ik me onze wandeling door het bos en dat hij me vertelde over een dorpje iets verderop. Aangezien ik niet precies weet waar ik ben, besluit ik het dorpje en Sam te gaan zoeken, in de hoop weer thuis te komen.
Een stukje verderop ligt mijn handtas. Terwijl ik op zoek ga naar Sam en zijn dorpje probeer ik mij te herinneren wat er gisteravond precies is gebeurd. Ik kan me alleen maar Sam herinneren met zijn mooie ogen en zachte stem. Heel in de verte zie ik een kerktoren. Ik hoop dat dit Sams dorp is, want het weer begint te betrekken en het ziet er naar uit dat het gaat regenen. Terwijl ik sneller ga lopen zie ik de kerktoren dichterbij komen. Het is geen kerk maar een vervallen kapel met een klokkentoren. Zo te zien is deze kapel al jaren verlaten. De wanden zijn begroeid met klimop en het pad is overwoekerd met onkruid. Inmiddels is het buiten bijna donker. Uit mijn tas haal ik een zaklamp. Met de zaklamp bekijk ik de deur die scheef in zijn scharnieren hangt. Plotseling schiet er een bliksemschicht door de lucht. Ik begin te tellen. Voordat ik bij 3 ben, volgt er een enorm gedonder.
Zonder nog verder na te denken, duw ik tegen de deur. Met een beetje kracht zetten, krijg ik hem genoeg open om naar binnen te glippen. Net op tijd trouwens, want de regen komt ineens met bakken uit de hemel. Met de zaklamp kijk ik rond. Oude kerkbanken staan langs de muren opgestapeld. Het ruikt muf. Tussen de vloertegels groeit onkruid. Aan het dak in het midden van de kapel hangt een kandelaar met half opgebrande kaarsen. Naast de deur staat een tafel met 2 stoelen en een stapel oude boeken. Ik pak een stoel en zet deze onder de kandelaar. Hopelijk is de stoel sterk genoeg om op te gaan staan. Uit mijn tas pak ik een aansteker. Gelukkig is de stoel sterk genoeg en kan ik de kaarsen aansteken. Buiten gaat het inmiddels flink te keer. Nu de kapel verlicht is, probeer ik de deur zo dicht mogelijk te doen, aangezien de regen naar binnen komt. Met een stoel barricadeer ik de deur. Op de muur tegenover de deur hing ooit het kruis wat nu in stukken op de vloer ligt. Naast alle banken staat ook het altaar tegen een muur. Ik loop richting het altaar en zie diverse vreemde barsten op de nu grauwe muren. Het lijken wel vreemde tekens. Als ik er met mijn zaklamp op schijn, kan ik de woorden: Denk aan de belofte, eruit opmaken. De kapel bestaat uit 1 ruimte. Links in de hoek staat een wenteltrap waarvan ik vermoed dat deze de klokkentoren ingaat. De enige in en uitgang is de deur waar ik doorheen ben gekomen. Ik pak een stoel en ga naast de tafel zitten. Terwijl ik om me heen kijk, overdenk ik mijn situatie. Geen idee waar ik precies ben, geen idee hoe ik hier gekomen ben, geen idee waar Sam gebleven is en al helemaal geen idee hoe ik weer thuis kom. Ook heb ik geen eten en drinken bij me en is er geen toilet in de buurt. Mijn zaklamp en kaarsen hebben ook niet het eeuwige leven. Op mijn horloge zie ik dat het bijna 5 uur is. Over een uur is het echt donker en de kans om in het dorp op zoek te gaan naar Sam is uitgesloten, zeker met dit weer.
Achter de tafel staat een doos. Nieuwsgierig maak ik hem open en zie dat hij gevuld is met kaarsen. Gelukkig, ik kom niet in het donker te zitten. Op dat moment slaat een klok in de klokkentoren 5 uur. Ik kijk om me heen maar zie niemand. En toch heb ik het gevoel dat ik bekeken word. Ik ben hier niet alleen. Buiten regent het nog steeds pijpenstelen. In mijn zenuwen begin ik in mijn handtas te rommelen, hopende op iets wat ik kan gebruiken of iets wat deze situatie verklaard. Maar ik kan niets vinden. Ik richt mijn aandacht op de boeken die op tafel liggen. Het zijn er 5. Het kleinste boekje is een gezangenbundel zoals je ze in bijna elke kerk ziet liggen. Dan ligt er nog een bijbel. In de 2 grootste boeken staan namen met daarachter 2 datums. Ik vermoed geboorte en sterfdatum. Achter de sterfdatum staat een zwart teken. Het is het teken van de Spaanse Griep. De beiden boeken staan vol met namen. De meeste sterfdatums zijn gelijk. Een rilling loopt over mijn rug. Weer heb ik het gevoel dat ik bekeken word. Ik pak het 5e boek, dit is een dagboek. Geschreven door een priester, Samuel genaamd, die in dit dorp woonde, totdat hij in 1926 overleed. Hij verteld over zijn leven in 1918 toen de Spaanse griep naar dit dorp kwam. Bijna alle mensen in het dorp werden ziek en stierven. Doordat er zoveel mensen tegelijk stierven werden overledenen in zakken in de kapel opgeslagen totdat ze begraven konden worden. Het dorp werd totaal geïsoleerd omdat dit dorp het enige dorp was in de wijde omgeving waar de Spaanse griep heerste. Omdat er weinig mensen overbleven, werd door deze mensen besloten om alle overledenen in 1 graf te plaatsen. Een graf zonder namen. De priester Samuel was het hier niet mee eens. Maar na lang gediscussieer en de belofte dat als de griep voorbij was, de mensen uit het massagraf opnieuw begraven zouden worden, stemde de priester toch toe, maar pas nadat deze belofte ook op papier was gezet.
Terwijl ik verder lees, krijg ik weer het gevoel dat er iemand naar me staat te kijken. Plotseling hoor ik mijn naam. Van schrik draai ik me om, maar ik zie niemand. Maar dan zie ik bij de wenteltrap beweging. Er staat iemand, maar ik kan niet zien wie. De persoon komt naar me toe, in paniek pak ik mijn zaklantaren, klaar om me te verdedigen. Wanneer de persoon op 4 meter afstand is, zie ik dat het Sam is. Opgelucht haal ik adem. Als ik van de schrik bekomen ben, overvalt mij een woede aanval. “Hoe kom jij hier”, vraag ik snauwend, “en waarom heb je mij alleen achter gelaten in het bos?” Maar voordat ik nog meer vragen kan afvuren, zorgt de blik in de ogen van Sam ervoor dat ik mijn mond houd. “Je hebt het dagboek gelezen,” hoor ik Sam zeggen. Zijn stem klinkt zacht, alsof hij 100m verderop staat. Ik knik. “Je weet wat er beloofd is,” zegt Sam, “maar deze belofte is tot op heden niet uitgevoerd. Nog tientallen mensen wachten om herbegraven te worden.”
“Maar wat verlang je dan van mij?” vraag ik.
“Neem het dagboek en de andere boeken en ga daarmee naar het stadsbestuur en herinner hun aan de belofte. Zorg dat de mensen herbegraven worden in een eigen graf met naam.”
“Waarom doe je dit zelf niet?” vraag ik.
“Ik … ik kan het niet meer”, stamelt Sam.
Een bliksemschicht schiet langs het raam en als ik weer opkijk, is Sam verdwenen. Het is inmiddels opgehouden met regenen. Ik open de deur en kijk naar buiten, de zon komt op. Als ik naar buiten loop zie ik in de verte een politieauto naderen, die mij en de boeken een uur later thuis afzet. De volgende dag ga ik met de boeken, in eigen auto terug naar het dorp en spreek met het stadsbestuur. Een week later begint de grote herbegraving. Terwijl ik sta te kijken, zie ik in de verte Sam staan, hij glimlacht en wuift. Als ik op de plek kom waar Sam stond, zie ik alleen een grafsteen met de tekst: “Hier ligt priester Samuel, Sam voor vrienden”. Ik zak door mijn knieën en besef dat de Sam die ik heb leren kennen op een feestje, de priester Samuel van het dagboek is.
Achter mij hoor ik een stem: “Alles in orde mevrouw?” Als ik mij omdraai kijk ik in een paar prachtige mosgroene ogen. “Mijn naam is Alex, en ik ben de achterachterneef van priester Samuel.”