De kelder van opa was altijd verboden terrein geweest, voor iedereen. Zelfs oma had geen idee wat opa in de kelder uitvoerde. En als er naar gevraagd werd, mompelde opa altijd in termen als belangrijk en baanbrekend. Hij sprak er verder nooit over. Na de dood van opa, ging oma een kijkje nemen in de kelder en besloot hierna de kelder definitief af te sluiten. Er werd niet meer over de kelder gesproken en de kelder van opa raakte in de vergetelheid. Behalve bij mij. Oma reageerde nooit op vragen van mij betreffende de kelder van opa. Na verloop van tijd vroeg ik dan ook maar niets meer, maar ik vergat de kelder nooit. Na oma’s dood erfde ik het huis en dus ook de kelder. Eindelijk zou ik te weten komen wat opa uitspookte in de kelder. Gespannen loop ik de keldertrap af. Wat nou als het iets engs of lugubers is? Of iets illegaals? Met een knoop in mijn maag open ik de kelderdeur en ga op zoek naar het lichtknopje.
Als het licht aangaat zie ik een grote metalen capsule staan. Ik geloof mijn ogen niet en herken direct wat het is, een tijdreismachine. Vol ongeloof bekijk ik de machine. Zou hij werken? En hoe kom ik weer terug? Naast de capsule ligt een leren notitieboekje. Ik herken meteen het handschrift van opa. Het is opa’s dagboek. Erin staat de werking van de capsule uitgelegd. Het vreemde aan het dagboek is, is dat hij hem geschreven heeft aan mij. Gespannen lees ik de gebruiksaanwijzing van de capsule. Zou ik het durven? En waar zal ik heengaan?
En dan ineens weet ik het. Ik zet de machine onder stroom, zoals opa beschrijft en ren naar boven om een rugzak met spullen te halen. Terug bij de capsule open ik de deur, stap naar binnen en ga zitten. Ik zet de datum op 22-08-1812 om 04.30 uur, locatie Wady Musa. Na het overhalen van een hendel begint de machine te schudden, zo hard dat ik bang ben dat zowel de machine als ikzelf volledig uit elkaar geschud worden. Na ongeveer 5 minuten houdt het schudden op en gaat er een groen lampje op het dashboard branden. Voorzichtig open ik de deur en kijk naar buiten. De capsule staat tussen hoge struiken voor een kloof. De zon komt al op.
In de verte zie ik een stofwolk naderen. Angstig bedenk ik mij dat ik geen rekening heb gehouden met zandstormen en ook niet gekleed ben zoals de bewoners hier. In mijn huidige kleding val ik teveel op. Ik ga op zoek in de capsule en vind een witte wollen cape met capuchon. Snel doe ik deze om. Ik zie dat de stofwolk geen zandstorm is maar een naderende groep mensen op paarden en kamelen. Ik verschuil mij tussen de struiken totdat de groep voor de kloof staat. Met mijn witte cape om zie ik er net zo uit als de rest van de groep. De leider van de groep herken ik van afbeeldingen op internet. Het is Johann Ludwig Burckhardt, een Zwitserse ontdekkingsreiziger. Zachtjes sluit ik mij aan bij de groep.
Met Burckhardt voorop loopt de gehele groep de kloof in. De wanden van de kloof reiken tot wel 70 meter hoogte en zijn van zalmroze zandsteen. Je merkt in de groep een bepaalde spanning aangezien iedereen stil is. Ook ik ben gespannen, en ik weet wat er komen gaat, in tegenstelling tot de rest van de groep. We passeren een kleine stroom. Als we erdoorheen lopen valt het mij op dat ik geen spiegelbeeld heb. Als eerste denk ik dat ik een soort onzichtbaarheidscape aanheb. Maar als ik de capuchon afzet, heb ik nog steeds geen spiegelbeeld. De rest van de groep ziet mij dus helemaal niet. Dit moet ik later in opa’s dagboek opzoeken.
De groep is inmiddels doorgelopen. Als we na 20 minuten een bocht omgaan dan zien we een prachtig gebouw uitgehouwen in een rotswand. Uit de groep stijgt een enorm gejuich. Ik ben zojuist getuige geweest van de herontdekking van de antieke stad Petra door Johann Ludwig Burckhardt.
De stad is een ruïne, volledig overwoekerd met onkruid, maar niettemin indrukwekkend. Vooral de graftombe van Al Khaznez, het bekendste bouwwerk van Petra is overweldigend. Zo overweldigend dat ik even moet gaan zitten om het te laten bezinken. De groep heeft zich intussen als echte toeristen verspreid over de stad. Aangezien niemand mij kan zien, besluit ik uitgebreid foto’s te gaan maken en de stad op mijn gemak te gaan bekijken.
Na een paar uur te hebben rondgelopen wil ik naar huis. Ik loop richting de kloof en kijk nog een keer naar deze fantastische plek. Tijdens de voettocht terug bedenk ik mij allerlei reisjes die ik nu kan gaan maken. Aan het einde van de kloof wachten de paarden en kamelen op hun berijders. Als ik erlangs loop bemerk ik dat deze dieren mij wel kunnen zien. Zachtjes sluip ik het struikgewas in naar de capsule. Ik ga naar binnen en stel de machine in op mijn tijd en thuis. Na het overhalen van de hendel begint de machine weer te schudden en na 5 minuten brand het groene lampje. Een beetje misselijk van het schudden open ik voorzichtig de deur. Ik slaak een zucht van verlichting, ik sta weer in opa’s kelder. Om zeker te weten dat alles goed is, ren ik naar boven en zet de tv aan. Alles is in orde, en volgens de klok ben ik maar 5 minuten weggeweest.
In mijn hoofd is het een chaos van vragen en gedachten. Uit mijn rugzak haal ik opa’s dagboek en begin te lezen. Ik lees dat mensen mij niet kunnen zien, maar dieren wel. Ook lees ik dat iedere plaats maar één keer bezocht kan worden ongeacht tijd. Helaas worden niet al mijn vragen beantwoord en ik kan ze niet meer aan opa vragen aangezien hij overleden is. Of kan ik dat toch wel?